Draai om je oren
Jazz en meer - Weblog





 


Concert
Dicht bij Calloway

'Jump’n Jive plays a tribute to Cab Calloway' o.l.v. Leo van de Giessen, woensdag 20 november 2019, Hedon, Zwolle

Ghost bands, reconstructies van legendarische concerten, het naspelen kortom van historisch materiaal zijn niet bepaald populair bij de meeste hardcore jazzliefhebbers. Alles moet immers, zo lijkt het vigerende credo, bij voorkeur allemaal zo nieuw en oorspronkelijk mogelijk zijn.

Daar valt natuurlijk wel wat voor te zeggen. Jazzmuziek is nu eenmaal bij uitstek een kunstvorm die op het moment zelf ontstaat, gedragen door een hoogstpersoonlijke interpretatie en heet van de naald, beluisterd door de liefhebber. Toch: waarom is het spelen van Bach, Beethoven en Brahms de normaalste zaak van de wereld, terwijl er met gefronste oren naar gereconstrueerde muziek van Basie, Brubeck of Bechet geluisterd dient te worden?

Zelf vind ik weinig situaties zo enerverend als live naar een heftig swingende, vroeger heette dat spuitende bigband te luisteren. Liefst met je neus er bovenop. Die impact, die drive, die dwingende, haast hypnotiserende sound, daar kunnen geen honderd garagebandjes tegenop. Daar kan men mij 's nachts wakker voor maken (overdag trouwens ook).

Dat was ook zo'n beetje het gevoel dat je kreeg bij de première van 'Jump’n Jive plays a tribute to Cab Calloway', dat bassist en bandleider Leo van de Giessen in Hedon had aangericht. Met zes blazers in plaats van de organieke dertien bij het Calloway-orkest. Dat hij daar, ondanks de beperkte repetitietijd, toch een complete bigband mee suggereerde, pleit voor Van de Giessens arrangeerkunst. In feite zaten we in Hedon tussen Calloways grote orkest en zijn latere Cab Jivers, die drie of vier blazers telden.

Wat niet wegneemt dat de zang aanvankelijk het loodje dreigde te leggen in het totaalgeluid. Uiteraard waren alle instrumenten versterkt; dat is sinds de opkomst van de popmuziek verplicht. In de jazz en de western swing kwam de versterking in de jaren dertig op kousenvoetjes binnensluipen. En dan aanvankelijk voor de gitaar en de zang, plus, een paar jaar later, de bas. Op foto's van die ouwe bigbands zie je een, hooguit twee microfoons, voor de zang en de solisten. Versterkte drums? Ze hadden je voor gek verklaard. Een orkest moest zelf een balans zien te vinden en dat was, afhankelijk van de akoestiek en de grootte van de zaal, soms een hele toer. En drums hoorden zéker niet te overheersen.

Maar goed, de geest is uit de fles en die zal er niet meer in terug te frommelen zijn. En dus horen er bij een drumstel minstens vier microfoons te staan. Jammer, ook in dit eerbetoon: veel van de nuances en de kleur van het orkest ging in de decibels verloren. Jammer ook voor vocalist Willem de Beer, die de zangstijl van den Cab verbazingwekkend goed in de vingers bleek te hebben. Hij heeft présence en bravoure. Met name in het hoog benaderde hij de melancholieke touch van zijn voorbeeld. Een beetje meer dans erbij zou geen overbodige luxe zijn.

Voor de beweging zorgden de jitterbugs in de zaal en de tapdanseressen op het podium. May Lian Robin en Doortje Peters hadden goed naar de Nicholas Brothers gekeken. Ze speelden een glansrol in dit arrangement van 'The Jumpin’ Jive', dat gekopieerd was van de in de film 'Stormy Weather' gebruikte versie - dat significant afweek van de oorspronkelijke hit van vier jaar eerder. Het tappen was zeker aansprekend en mooi getimed, al zullen Fayard en Harold Nicholas nimmer geëvenaard worden, laat staan overtroffen. De goede luisteraar hoorde hier overigens bij de trompetten de eerste sporen van de in 1943 nakende bebop.

Behalve 'The Skunk Song', 'The Jumpin’ Jive', 'Everybody Eats When They Come To My House', 'Minnie The Moocher' en 'San Francisco Fan' werd ook materiaal gespeeld van zanger en saxofonist Louis Jordan en andere tijdgenoten. In dit verband zou je ook een vergelijking kunnen trekken tussen Van de Giessen, die voor deze gelegenheid zijn Jump 'n' Jive combo uitwalste tot bigbandformaat en Jordan, die in 1951 iets dergelijks deed met zijn Tympany Five.

Een vondst was het shuffle-ritme in 'Route 66', waardoor het wegverkeer gezelschap kreeg van een happy-go-lucky local. Een enkele keer was het materiaal nog een maatje te groot voor Van de Giessen en zijn maten. Ben Websters 'Cotton Tail', met zijn woest meanderende tutti, was daar een voorbeeld van. Pluspunt verder: achtergrondprojecties die een perfecte illustratie waren van de muziek. Minpunt: de te lange, quasi-historische inleiding, ingesproken en geprojecteerd. Die zou compacter kunnen, waarbij meteen een aantal vergissingen en onjuistheden weggesnoeid zouden kunnen worden.

Maar als deze revue de kans krijgt zich te ontwikkelen en vorm te vinden, zodat de band soepeler en organischer zou gaan spelen, kunnen we over een tijdje gelukzalig met de oortjes klapperen, de voetjes trappelen en met de vingertjes knippen.

Men onthoude alvast: op hi-de-hi-de-hi-de-hi rijmt slechts hi-de-hi-de-hi-de-hi.

Concertfoto's: Lumen Lineas

Labels: ,

(Eddy Determeyer, 30.11.19) - - [naar boven]


Lees verder in het archief...








Menupagina's:




Cd van het moment:
Sylvie Courvoisier - 'Chimaera'

Klik op de hoes om een track te beluisteren en voor meer informatie





Nieuws, tips, suggesties, adverteren, meewerken?
Mail de redactie.